LJN: BT8842, Rechtbank Amsterdam , 499528 / KG ZA 11-1429 SR/PVPrint uitspraak
Datum uitspraak:13-10-2011
Datum publicatie:21-10-2011
Rechtsgebied:Civiel overig
Soort procedure:Kort geding
Inhoudsindicatie:Kort geding. Door de officier van justitie is de strafrechtelijke ontruiming van een aantal woningen in de Linnaeusstraat te Amsterdam aangekondigd. Een tweetal bewoners van deze woningen vordert in kort geding een verbod van die ontruiming. De vordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter handhaaft daarbij het in het vonnis van 18 maart 2011 geformuleerde criterium voor de in het kader van de proportionaliteit te maken belangenafweging. Daarbij wordt door de voorzieningenrechter opgemerkt dat tot nu toe niet is gebleken dat de sedert maart 2011 uitgevoerde strafrechtelijke ontruimingen tot langdurige leegstand hebben geleid. Tevens wordt opgemerkt dat indien eigenaren van strafrechtelijke ontruimde woningen niet tot uitvoering van de door hen als belang voor de ontruiming gestelde plannen overgaan, dit consequenties voor de desbetreffende eigenaar kan hebben.
Vindplaats(en):NJF 2011, 470
Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht, voorzieningenrechter,


zaaknummer / rolnummer: 499528 / KG ZA 11-1429 SR/PV

Vonnis in kort geding van 13 oktober 2011

in de zaak van

1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 14 september 2011,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.W. Veldhuis te ‘s-Gravenhage.



1.  De procedure
Ter terechtzitting van 29 september 2011 hebben eisers, verder gezamenlijk in enkelvoud te noemen [eiser] c.s. en ieder afzonderlijk [eiser] en [eiseres], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met dien verstand dat [eiser] c.s. nadien zijn eis heeft gewijzigd als na te melden. Gedaagde, verder te noemen de Staat, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en pleitnota’s in het geding gebracht. Aan de zijde van [eiser] c.s. waren, voor zover van belang, ter terechtzitting aanwezig: [eiser], [eiseres], [persoon 1], van de huurdersvereniging Oost, en
mr. Uppal. Aan de zijde van de Staat waren, [zoon van eigenaar], zoon van de eigenaar van de panden [A-straat] [nr 1] en [nr 2] te Amsterdam (verder te noemen: [zoon van eigenaar]), en mr. Veldhuis aanwezig. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.  De feiten
2.1.  [eigenaar] (hierna: [eigenaar]) is eigenaar van de woningen gelegen aan de [A-straat] [nr 1]-I, [nr 1],-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam (hierna: de woningen). Deze woningen grenzen aan elkaar. De panden waarin de woningen zijn gelegen zijn op 30 juni 2006 kadastraal gesplitst. In ieder geval zijn vanaf dat moment de hier in geschil zijnde woningen niet meer verhuurd geweest.

2.2.  Op of omstreeks 16 augustus 2009 hebben [eiser] c.s. en anderen zich zonder toestemming van [eigenaar] toegang tot de woningen verschaft. Zij verblijven sindsdien daar.

2.3.  Op 19 augustus 2009 heeft [zoon van eigenaar] bij de politie Amsterdam-Amstelland aangifte gedaan van huisvredebreuk met betrekking tot de woningen [A-straat] [nr 1]-I, [nr 1],-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam.

2.4.  Bij vonnis van 29 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vordering van [eigenaar], om hen die verblijven in de woningen [A-straat] [nr 1]-I, [nr 1],-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam te veroordelen de woningen te ontruimen geweigerd, vanwege een gebrek aan spoedeisend belang bij [eigenaar]

2.5.  Bij brief van 6 oktober 2010 heeft [eigenaar] de hoofdofficier van justitie te Amsterdam verzocht de woningen [A-straat] [nr 1]-I, [nr 1],-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam te ontruimen.

2.6.  Door ondertekening van een op 2 september 2011 door de officier van justitie opgestelde brief, heeft [eigenaar] verklaard dat hij voormelde woningen na de ontruiming in beheer zal geven aan Ad Hoc Beheer en dat de woningen daarna gerenoveerd en verkocht zullen worden.

2.7.  Bij brief van 7 september 2011 heeft de officier van justitie aan degenen die in de woningen [A-straat] [nr 1]-I, [nr 1],-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam verblijven meegedeeld dat zij zijn aangemerkt als verdachten van overtreding van een van de artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat het voornemen bestaat om de woningen te ontruimen.

2.8.  Op 22 september 2011 heeft makelaar [makelaar], op verzoek van
[eiser] c.s., een taxatierapport met betrekking tot de woningen in de panden [A-straat] [nr 1] en [nr 2] te Amsterdam uitgebracht.


3.  Het geschil

3.1.  [eiser] c.s. vordert - samengevat en na wijziging van eis - het de Staat, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te verbieden om op strafrechtelijke gronden tot ontruiming van de woningen [A-straat] [nr 1]-I, [nr 1]-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam over te gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking van overhandiging van de woningen aan derden dan wel het optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiser] c.s. gedurende hun afwezigheid.

3.2.  [eiser] c.s. stelt daartoe, samengevat, dat de bewoners van de woningen [A-straat] [nr 1]-I, [nr 1]-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam op grond van artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) een huisrecht toekomt en dat met de door de Staat voorgestane ontruiming de meest vergaande inbreuk op dat huisrecht wordt gemaakt. Op grond van vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dient elke inbreuk te worden getoetst aan eisen van proportionaliteit. Bij elk geval dient individueel afgewogen te worden of een inbreuk in het licht van de eisen en wederzijdse belangen van artikel 8 EVRM proportioneel is. Daarbij dient het niet te gaan om het belang van de Staat om een einde te maken aan een strafbare toestand, de Staat is namelijk niet verplicht om te ontruimen. Het dient te gaan om de vraag of de ontruiming noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van de eigenaar. Als de inbreuk op het grondrecht alleen maar redelijk of wenselijk is, wordt niet aan het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 8 EVRM voldaan. De eigenaar zal daarom moeten aantonen dat hij een concreet belang bij de ontruiming heeft. In het onderhavige geval heeft de eigenaar niet aangetoond dat hij een concreet, uitvoerbaar plan met de woningen heeft. De woningen zijn in 2006 na de verlening van de splitsingsvergunningen leeg komen te staan, hetgeen ook met andere panden van deze eigenaar het geval is. Daarnaast ligt de marktprijs die door deze eigenaar voor de woningen in zijn bezit wordt gevraagd ver boven de marktwaarde. Er is dan ook sprake van speculatie. Een ontruiming van de woningen zal daarom niet tot verkoop en bewoning op korte termijn leiden. Het enkele stellen dat de woningen verkocht gaan worden, zoals in het onderhavige geval, is dan ook onvoldoende, daarmee wordt niet aan het noodzakelijkheidsvereiste voldaan. De ontruiming dient daarom verboden te worden, aldus steeds [eiser] c.s.

3.3.  De Staat voert verweer, waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

4.2.  In geschil is de vraag of het de Staat moet worden verboden om tot ontruiming op strafrechtelijke gronden van de woningen [A-straat]
[nr 1]-I, [nr 1]-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II te Amsterdam over te gaan. [eiser] c.s. zijn door de officier van justitie aangemerkt als verdachten van overtreding van een van de artikelen 138, 138a en 139 Sr, hetgeen er in de kern op neer komt dat zij ervan verdacht worden wederrechtelijk in de woningen te verblijven. Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 Sr, iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats kan betreden en dat zij bevoegd zijn alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.

4.3.  Niet in geschil is dat de eigenaar van de woningen aan [eiser] c.s. geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de woningen en dat [eiser] c.s. ook niet over een andere titel voor het gebruik beschikt. Eveneens is voldoende aannemelijk dat de eigenaar bezwaar heeft tegen het gebruik door [eiser] c.s. van de woningen, aan welk bezwaar door de eigenaar uiting is gegeven door op 19 augustus 2009 aangifte te doen van een strafbaar feit en door het Openbaar Ministerie bij brief van 6 oktober 2010 te verzoeken om tot ontruiming van de woningen over te gaan. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Staat, bij de uitoefening van de in artikel 551a Sv gegeven bevoegdheid, op goede gronden mag aannemen dat is voldaan aan de eis van wederrechtelijkheid als bedoeld in dat artikel.

4.4.  Evenmin is in geschil dat [eiser] en [eiseres] een door artikel 8, eerste lid, EVRM beschermd huisrecht toekomt. Wel is in geschil of het huisrecht van [eiser] en [eiseres] zich uitstrekt over alle woningen waarvan thans door de Staat de strafrechtelijke ontruiming is aangekondigd. In dat kader wordt overwogen dat [eiser] en [eiseres] hebben gesteld dat zij samen met andere bewoners van deze woningen, die geen procespartij zijn in dit geding, een woongroep vormen en dat zij zodoende verblijven in alle in geding zijnde woningen. Hun huisrecht en de daarmee samenhangende bescherming zou zich daarom uitstrekken over al deze woningen, aldus [eiser] en [eiseres]. [eiser] en [eiseres] worden in die stelling niet gevolgd. Het huisrecht van [eiser] en [eiseres] strekt zich voorshands alleen uit over de ruimten waar door hen daadwerkelijk wordt gewoond, dat wil zeggen in de woning waar zij hun hoofdverblijf hebben, en niet ook tot elke andere ruimte waar zij met enige regelmaat stellen te verblijven. In dat kader wordt overwogen dat door de Staat ter terechtzitting onbetwist is gesteld dat [A-straat] [nr 1]-I een eigen voordeur en opgang heeft en dat [A-straat] [nr 1]-II en [nr 1]-III een voordeur delen op de begane grond, maar in het trappenhuis elk een eigen voordeur hebben. Ook de woning [A-straat] [nr 2]-II heeft een andere opgang, aldus de Staat. Verder hebben [eiser] en [eiseres] ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat [eiser] in de woning [nr 1]-II slaapt en [eiseres] in de woning [nr 2]-II. [eiser] zou daarnaast de ruimte [nr 1]-I als werkplaats in gebruik hebben en de woning [nr 1]-III zou door alle bewoners worden gedeeld. Op grond van de beschrijving van de feitelijke indeling van de onderhavige panden en de door [eiser] en [eiseres] gemelde plaats waar zij slapen, is voorshands alleen aannemelijk dat [eiser] zijn hoofdverblijf heeft in de woning [nr 1]-II en dat [eiseres] haar hoofdverblijf in de woning [nr 2]-II heeft. De overige ruimten waarvoor door [eiser] en [eiseres] een verbod tot ontruiming wordt gevorderd worden voorshands niet door het aan [eiser] en [eiseres] toekomende huisrecht beschermd. De beantwoording van de door [eiser] c.s. opgeworpen vraag of de Staat met de aangekondigde ontruiming een ongeoorloofde inbreuk maakt op het aan hen toekomende huisrecht, zal daarom beperkt worden tot de woningen [A-straat] [nr 1]-II en [nr 2]-II.

4.5.  Het in artikel 8, tweede lid, EVRM besloten proportionaliteitsvereiste brengt, zoals door [eiser] c.s. gesteld, mee dat de voorzieningenrechter, naast de wederrechtelijkheid, tevens heeft te toetsen of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde / de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van
[eiser] c.s., in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.

4.6.  Zoals in het door [eiser] c.s. genoemde vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 maart 2011 reeds is overwogen, dient in het kader van de proportionaliteitstoets te worden bezien of in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging moet worden gekomen. De wetgever heeft het als een regulier belang van de Staat beschouwd om aan een strafbare toestand, mede in het belang van de eigenaar van een gekraakt pand, een einde te maken. In het algemeen bestaat het belang van een eigenaar of huurder erin dat hij naar eigen goeddunken over het pand kan beschikken. Dat beschikken kan erin bestaan dat hij het pand wil verbouwen, voor eigen gebruik nodig heeft, wil verkopen en/of dat hij zelf (onder)huurders voor zijn pand wil kiezen. Daarbij is het mogelijk dat het enige tijd duurt voordat een en ander is geformaliseerd. Die omstandigheid maakt echter niet dat de Staat daarmee zijn regulier belang om aan een strafbare toestand, in het belang van de eigenaar, een einde te maken, verliest. Hetzelfde geldt indien de eigenaar anti-kraakwachten in zijn pand wil huisvesten. Met anti-kraakwachten kunnen in het algemeen gemakkelijker afspraken over het binnentreden en het beëindigen van het verblijf worden gemaakt, dan met reguliere krakers. Bij anti-kraak is immers sprake van een overeenkomst die wordt gesloten voordat de antikraakwacht zijn intrek in een pand neemt en de eigenaar heeft de vrijheid te kiezen met wie hij in zee gaat en welke afspraken hij wel en niet wil maken. Voor het reguliere belang van de eigenaar is niet noodzakelijk dat hij een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming. Onder meer op dit punt verschilt de toets in kort geding van een strafrechtelijke ontruiming van die van een civielrechtelijke ontruiming. Indien een kraker in een kort geding over een strafrechtelijke ontruiming van mening is dat de eigenaar van het door hem gekraakte pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming is het bovendien, anders dan bij een civielrechtelijke ontruimingsprocedure, aan hem om dat voldoende aannemelijk te maken. Anders gezegd is het aan de kraker, zoals [eiser] c.s., om feiten en omstandigheden aan te voeren die in het concrete geval tot een andere dan de reguliere afweging leiden. Bij de afweging zal steeds als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zo hij wil. In het geval een eigenaar echter geen enkel belang heeft bij de ontruiming en deze alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig uitzicht op verandering in die situatie en aannemelijk is dat ook de Staat zelf geen enkel belang bij de aangezegde ontruiming heeft, kan de belangenafweging mogelijk in het voordeel van de kraker uitvallen.

4.7.  Anders dan door [eiser] c.s. betoogd, betekent het vorenstaande niet dat de enkele stelling van de Staat dat een eigenaar plannen met een pand heeft voldoende is om de belangenafweging in het voordeel van de Staat te laten uitvallen. De voorzieningenrechter dient in ieder individueel geval te beoordelen of de ontruiming niet zal leiden tot langdurige leegstand zonder uitzicht op verandering. Het wel of niet aannemelijk worden van het uitzicht op de gestelde verandering in de toekomst is daarbij voor de belangenafweging van doorslaggevend belang. Het is aan de krakers, zoals [eiser] c.s., om aannemelijk te maken dat er na de ontruiming geen verandering in de situatie zal plaatsvinden, waarbij het enkele feit dat een eigenaar in het verleden niets heeft gedaan niet zonder meer aannemelijk maakt dat hij in de toekomst ook niets zal doen. In dat kader wordt nog overwogen dat het door de krakers, zoals [eiser] c.s., gestelde belang bij kraken is het voorkomen van langdurige leegstand van woningen. Niet is aangetoond dat de met het voormelde vonnis van 18 maart 2011 gegeven invulling aan de in het kader van de proportionaliteitstoets te maken belangenafweging tot langdurige leegstand heeft geleid, ook niet in het door [eiser] c.s. genoemde kort geding waarin op basis van een fax van de eigenaar door de voorzieningenrechter is geoordeeld dat voldoende was aangetoond dat de plannen van de eigenaar binnen afzienbare tijd zouden worden geconcretiseerd. Ter terechtzitting is van de zijde van [eiser] c.s. erkend dat de desbetreffende eigenaar na de ontruiming inderdaad tot uitvoering van de renovatieplannen is overgegaan. Een eigenaar zou ook heel onverstandig handelen, indien hij plannen op basis waarvan tot strafrechtelijke ontruiming wordt overgegaan, na deze ontruiming niet realiseert. Denkbaar is immers dat, wanneer na de ontruiming zou blijken dat de eigenaar de ter zitting genoemde plannen met het betrokken pand niet uitvoert, zonder dat daarvoor een redelijke grond is, en hij dus bij de voorzieningenrechter de plannen onjuist heeft voorgesteld, deze verkeerde voorstelling van zaken consequenties voor de eigenaar zou kunnen hebben.

4.8.  Met betrekking tot de onderhavige woningen is op grond van de gedingstukken en het ter terechtzitting verhandelde op dit moment voldoende aannemelijk dat de eigenaar, zoals door de Staat gesteld, na de ontruiming tot uitvoering van de door hem aangekondigde plannen zal overgaan. Mede van belang daarvoor is dat uit de door [eiser] c.s. overgelegde foto’s van de woningen [nr 1]-II, [nr 1]-III en [nr 2]-II blijkt dat de door de eigenaar gestelde noodzakelijke renovatie van de woningen ten tijde van de kraak in 2009 reeds ver was gevorderd. Op dit moment is voldoende aannemelijk dat de renovatie, zoals door [zoon van eigenaar] ter terechtzitting is herhaald, na de ontruiming zal worden voltooid en dat de woningen daarna zullen worden verkocht en als dit niet binnen afzienbare tijd lukt zullen worden verhuurd. Ook uit de ondertekening van de brief van 6 oktober 2010 door [eigenaar], waarin deze bevestigt voornemens te zijn om de woningen na de ontruiming in beheer te geven aan Ad Hoc beheer, blijkt voldoende de intentie van de eigenaar om de woningen niet langdurig leeg te laten staan. Ook legt gewicht in de schaal de door [eiser] c.s. genoemde op 27 september 2011 door de raad van het stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam naar aanleiding van de aangekondigde ontruiming van de onderhavige woningen aangenomen motie, in welke motie het dagelijks bestuur van het stadsdeel wordt opgedragen om bij de Dienst Wonen Zorg en Samenleven aan te dringen op handhaving van de regionale huisvestingsverordening. Er bestaat daarom bij de voorzieningenrechter vertrouwen, welk vertrouwen ter terechtzitting ook is uitgesproken door de vertegenwoordiger van de huurdersvereniging, dat op de panden [A-straat] [nr 1] en [nr 2] zal worden gelet. De door [eiser] c.s. gestelde omstandigheden, zoals de door de eigenaar gehanteerde vraagprijs voor één niet gekraakte woning nabij de gekraakte appartementen, maken het hiervoor overwogene niet anders. Die vraagprijs, hetgeen iets anders is dan de waarde van het appartement, is niet zodanig hoog dat in het onderhavige geval sprake is van pure speculatie. De slotsom is dan ook dat de aangekondigde strafrechtelijke ontruiming naar voorlopig oordeel de proportionaliteitstoets kan doorstaan. De vorderingen van [eiser] c.s. zullen daarom worden afgewezen.

4.9.  [eiser] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht    EUR    560,00
- salaris advocaat     816,00
Totaal    EUR   1.376,00

5.  De beslissing
De voorzieningenrechter

5.1.  weigert de gevraagde voorziening,

5.2.  veroordeelt [eiser] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.376,00,

5.3.  verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2011.

Naar boven