[squat!net] archief

Het gelijk... uitnodiging tot een debat


P. 67-79

De dynamiek van een beweging
Door Ronald van Haasteren, Hans de Bruin, Willy Esser
Uit: Het Gelijk... uitnodiging tot een debat
ISBN 90 6728 057.7
(C) 1994 Stichting Uitgeverij Papieren Tijger

De dynamiek van een beweging

De manier waarop mensen actief worden is voor iedereen verschillend.
Neem nu bijvoorbeeld Ronald. Zijn geschiedenis begon als volgt......
Den Uyl morste wat as van zijn sigaar op z'n overhemd en de hilariteit in de huiskamer nam ongekende hoogten aan. Het ultieme bewijs van zijn ongeschiktheid - en meer in het algemeen die van socialisten - het land te regeren, was wat betreft de verzamelde familie afdoende geleverd. Het was april l980, en bij een vriendje thuis volgde ik voor de TV de inhuldiging van Beatrix.

De rellen die dag waren fascinerend. Ik was voor de krakers, maar hield dat gezien de stemming in de huiskamer wijselijk voor me. Het gesundes Volksempfinden zat in levende lijve om me heen. Waarom ik voor de krakers was, kon ik slechts moeilijk benoemen. Ik associeerde het met de strijd tegen ouders, school, kerk en het gevoel van verstikking dat het alledaagse bestaan in een keurig, net burgerlijk milieu me bezorgde. In die tijd lag geloof ik een wel ingevuld, maar nooit opgestuurde aanmeldingsbrief voor de PSP in mijn bureautje. De politiek, de parlementaire politiek in die tijd, interesseerde me in hoge mate. Maar ondanks de nachtelijke discussies -vaak met hetzelfde vriendje, dat overtuigd liberaal was - raakte het nooit aan mezelf, bleef het mijlenver verwijderd van mijn eigen ervaringen, wereld, verlangens en behoeften. Dan deden die krakers het een stuk beter. Het was echt, direct, overtuigend.

Tijdens mijn studietijd kwam ik voor het eerst rechtstreeks in aanraking met de radicale bewegingen van die tijd. De eerste actie was de bezetting van het Duitse consulaat tegen de piaatsing van kruisvluchtwapens in Duitsland. Ik kwam weliswaar te laat, maar kon nog poseren met het spandoek. 'Wollt ihr den totalen Krieg?', vroeg ons spandoek. De 'Basisgroepen tegen kerngeweld en militarisme' waren mijn eerste thuisbasis in de radicale actiebeweging. De basisgroepen waren kleine, hechte groepen van mensen die elkaar goed kenden en vertrouwden. Het actiemiddel bij uitstek was de directe actie.

De universiteit, had ook zo haar radicaliserende werking, haars ondanks. Het was een vreemde gewaarwording, de ene dag door de smeris in elkaar gemept, geintimideerd en gearresteerd te worden en de andere dag in de collegebanken te horen hoe goed het gesteld was met de bescherming van verdachten en de Nederlandse rechtsstaat. Drie smerissen die zich in een cel over je heen buigen en melden dat je hier geen rechten hebt, vond ik toch een stuk indrukwekkender dan het geduldige papier waaraan de wetten waren toevertrouwd. Een blik op de toekomstige rechters, advocaten, magistraten, juristen om me heen, schonk me weinig vertrouwen in de toekomst. Ook al omdat de universiteit zo beperkt was. We mochten onze gedachten de vrije loop laten, maar wel binnen de grenzen van een vooraf gegeven ruimte. Tijdens een college internationale betrekkingen moesten we beargumenteerd kiezen uit drie opties voor Zuid-Afrika: stille diplomatie, handelsboycot of sancties door de VN. Mijn vierde optie, het massaal bewapenen van het zwarte verzet werd enigszins lacherig afgedaan. Dan zou er immers bloed vloeien en dat had niets met internationale betrekkingen te doen. De tegenwerping, dat er nu ook al dagelijks bloed vloeide zij het zwart bloed, en dat dat blijkbaar geen probleem was, werd te insinuerend gevonden om op in te gaan. Ik viel op dat moment buiten het dominante politieke en wetenschappelijke vertoog, leerde ik later te zeggen. De definitieve breuk met de universiteit (en mijn maatschappelijke vooruitzichten, zoals me bezorgd werd medegedeeld), vond onvermijdelijk plaats. Ik stortte me full-time in de beweging.

De mythe van de overwinningen

Zo verging het velen van ons. Het was een fascinerende tijd. Je raakte langzaamaan verzeild in een wereld waarin alles mogelijk leek te zijn. Kraken, rellen, bezettingen, demonstraties. Het eigen circuit van panden, cafes, bands, podia, restaurants, bladen, radio's. We wilden de wereld, hier en nu, dus namen we die. Met alles er op en er aan. Het was een groot experiment met anders wonen, anders leven, basisdemocratie, andere vormen van politiek en cultuur, een andere invulling van arbeid en consumptie. Dat is het bijzondere geweest van de beweging. Die combinatie van wonen, werken, de onderlinge relaties en politiek. Politiek, prive, dagelijks leven. We hadden onze eigen cultuur, onze eigen werkelijkheid gecreeerd. Een werkelijkheid die alles moest omvatten; daar bleek dus ook een hoop shit bij te zitten. Dope, ruzies, seksisme, bonzengedrag, eenzaamheid, alcoholisme, vertwijfeling. De beweging stond ook bol van de onderlinge scheidslijnen en tegenstellingen. Tussen politiek en cultuur, tussen kapmannen en muesli-bollen, tussen mannen en vrouwen, hefto's en softies, theoretici en actionisten, anti-imp's en autonomen, anarchisten en marxisten, reformisten en revolutionairen.

De leus eenheid in verscheidenheid was het (theoretische) lapmiddel dat in de hoogtijdagen het gevoel uitdrukte dat we hoe dan ook bij elkaar hoorden. Wij tegen de rest van de wereld. De Vondelstraat, De Grote Keyzer, Dodewaard, Woensdrecht, anti-apartheid, Kedichem, inbraken en aanslagen vormden de momenten waarop de buitenwereld werd geconfronteerd met het bestaan van een 'autonome beweging'. Spektakel, dat wisselend verontwaardiging, steun, bewondering, woede of schandalen veroorzaakte. Voor ons was het niet alleen spektakel. De directe actie, het hier en nu ageren, blokkeren, bezetten en saboteren was zeker in het begin een massaal aangehangen politieke strategie. Het vertrouwen op eigen kracht, de confrontatie aangaan, al dan niet gewelddadig, leek de beste manier om onze politiek door te zetten. We hadden schijt aan alles (vaak ook aan elkaar) en staken dat nooit onder stoelen of banken.

Die strategie was niet in eerste instantie gebaseerd op diepgravende analyses, het kwam eerder voort uit een gevoel, een sfeer. Het systeem werd in het geheel afgewezen, alles moest op de kop wilde er ruimte om te leven komen. Het was zeker ook een reactie op de jaren zestig en zeventig. De rebellen van weleer waren langzaam in de instituties verdwenen en schreven in de Volkskrant zeikerige stukjes. Marxistische splinters waren vastgelopen in eindeloze theoretische en abstracte verhandelingen. Het revolutionaire proletariaat zat naar onze stellige indruk agressief in een auto, bezopen achter de video, dwaalde vervreemd door de supermarkten of zat in de knokploegen, die zich regelmatig bij onze gekraakte voordeuren aandienden. Bovendien was de gemiddelde bouwvakker niet verrukt over onze hanekammen en leren jassen en dat was ook een veeg teken, vonden we.

Het mooie van begin jaren '80 was natuurlijk, dat we met zovelen waren en dat er overwinningen werden geboekt. Althans, zo interpreteerden we dat graag. Haast mythische begrippen als de Vondelstraat, de Grote Keyzer en andere slagvelden van de kraakbeweging beloofden een glorieuze toekomst, indien we ons maar met hand en tand verzette. We maakten ons niet zoveel zorgen over hoe het allemaal verder moest. Morgen was er weer een dag en we zouden wel zien. En dat deden we allemaal op onze eigen manier. Je eigen gang gaan en een afkeer van (gezamenlijke) analyse en getheoretiseer stonden hoog aangeschreven.

Het ontstaan en verloop van de autonome beweging achteraf analyseren, heeft nogal wat haken en ogen. Terugkijken is altijd makkelijker dan op het moment zelf politiek maken. Die terugblik wordt natuurlijk ook gekleurd door de posities die we zelf hebben ingenomen. Het lijkt snel of je het allemaal zo vreselijk goed weet, dat het allemaal anders en beter had gekund. Of je bent geneigd dingen in de actiebeweging te leggen, die er nooit in hebben gezeten. Het terugkijken, analyseren waar het fout is gegaan en waar goed, kan toch zinnig zijn om naar de toekomst kijken. Kritiek achteraf op de autonome beweging is voar ons geen goedkope manier om afstand te nemen. We hebben het over onze eigen geschiedenis, met al z'n goede en slechte dingen, waar we zelf ook verantwoordelijk voor zijn geweest.

Als we kijken naar de voorlopers van de radicale actiebeweging, zien we dat de opstandige bewegingen van de jaren zestig en zeventig ontstonden in de breukvlakken en conflicten die de overgang van het zuilenmodel naar de moderne verzorgingsstaat begeleiden. Een maatschappelijk model gebaseerd op massa-produktie, massa-consumptie en sociale zekerheid maakte een politiek compromis mogelijk tussen de grote politieke stromingen. Alle politieke en sociale problemen konden ingepast worden in het schema van verlossing door welvaart. In de jaren vijftig en zestig werd de Nederlandse samenleving in hoog tempo gemoderniseerd. De snelle industrialisatie, de komst van de TV en andere communicatiemiddelen, het ontstaan van een jongerencultuur en massacultuur, de urbanisatie en dergelijke woelden in hoog tempo vertrouwde verbanden overhoop. De verzorgingsstaat drong op steeds meer maatschappelijke terreinen door, die traditioneel door de kerken, of daaraan verbonden zuilenorganisaties werden beheerd. De zuilen, waarin mensen cultureel en ideologisch waren gebonden, moesten steeds meer plaats maken voor een klasse van professionele hulpverleners. Mensen werden middels verzorgingsarrangementen en psycho-sociale technieken in de verhoudingen ingeschreven. De sobere, terughoudende, puriteinse levensstijl van het zuilenmodel, maakte plaats voor een hedonistisch, consumptie-gerichte life-style. Deze snelle veranderingen leidden tot vele breuken, conflicten en verwarring, maar schiep ook ruimte voor nieuwe ervaringen. De strijd in die jaren valt niet in een eenduidig politiek links-rechts model in te passen. De transformatie van de maatschappij zorgde voor een crisis binnen de heersende cultuur. Binnen de elites zelf werden in feite de eerste stappen gezet om het maatschappelijke model te moderniseren. Progressieve katholieken hebben bijvoorbeeld een doorslaggevende rol gespeeld in het proces van ontzuiling. De confrontatie tussen de oude en nieuwe vormen van overheersenda cultuur creeerde het sociale vacuum waarin de protestbewegingen konden opkomen. Door de elite zelf ingezette, maar slechts 'half' doorgevoerde moderniseringen, voortkomend uit de botsingen tussen het zuilenmodel en het opkomende fordisme, werden door de protestbewegingen aangegrepen om 'verdergaande' eisen te stellen.

De sociale bewegingen, die in die breukvlakken ontstonden, droegen al die tegenstrijdige ontwikkelingen in zich. Er bestonden zowel collectivistische als sterk individualistische en anti-autoritaire tendensen, een ambivalente houding tegenover technologie en consumptie en een ambivalente houding tegenover de staat. Deze bewegingen stonden dan ook in een permanente staat van zowel oppositie als integratie ten opzichte van de zich nieuw formerende maatschappijformatie. De opstandige generatie verzette zich tegen de autoritaire structuren, maar eisten tegelijkertijd haar plekje onder de zon op. Er ontstond een specifieke dynamiek tussen economische ontwikkelingen, die in feite een vergaande verkapitalisering van de maatschappelijke en menselijke verhoudingen betekenden. Een vergaande verstatelijking van de maatschappij, waarbij de staat zich in grote mate op het 'sociale' richtte. En sociale bewegingen die de democratisering en bevrijding van maatschappelijke verhoudingen wensten. Het was een periode van economische groei, waardoor vele eisen ook ingewilligd konden worden. De bomen leken tot in de hemel te groeien. De opstandige generatie had iets om op te bouwen. Het project van de verzorgingsstaat wachtte op hen.

Deze in de jaren vijftig en zestig ontstane ontwikkelingen, zouden zich in de loop der jaren zeventig uitkristalliseren en duidelijkere vormen aannemen. Een groot gedeelte van de protestbewegingen werd ingepast in de keynesiaanse verzorgingsstaat en werd een van de belangrijkste vormgevers ervan. Nieuw Links ging de maatschappij 'maken', de lange mars door de instituties werd optimistisch gestart. Via de staat, welzijnswerk, scholing, subsidies en in goed overleg met werkgevers en werknemers zou een sociaal- democratische utopie worden gerealiseerd.

Anderen orienteerden zich op marxistische, trotskistische of maoistische tradities en sloten zich aan bij soms kleine, revolutionaire organisaties, waarbij men 'de fabrieken introk'. Een ander deel zou zich primair als basisbeweging blijven zien, actief in de milieubeweging, vredesbeweging, anti-psychiatriebeweging etcetera. Vanuit deze stromingen zou eind jaren zeventig de radicale actiebeweging ontstaan - radicaal in middelen, radicaal in ideeen.

Een aantal parallelle processen zijn hier debet aan. Eind jaren zeventig was er een flinke kloof gegroeid tussen de basisbewegingen en de gevestigde linkse politiek. De sociaal- democratie en klein-links zetten steeds meer in op de strategie van een linkse meerderheidsvorming in de parlementen: de 'volksfrontstrategie'. Deze strategie leidde echter tot een verwijdering en belangentegenstelling tussen de gevestigde organisaties en de basisbewegingen. Vooral de relatie tussen klein-links en de actiebewegingen kreeg hierdoor een knauw. Er groeide steeds meer wantrouwen tegen de politiek in het algemeen. De 'revolutionaire' marxistische stromingen verloren sterk aan aantrekkingskracht door de mislukkingen van het reeel bestaande socialisme, de interne autoritaire structuren en hun voorhoede-pretenties. Tegelijkertijd ontstond er een cultuur van angst en vertwijfeling, een angst voor de toekomst. De Club van Rome had de ecologische ondergang geschetst, de angst voor een atoomramp of kernwapenoorlog hield menigeen uit de slaap. Maar ook de uitbrekende economische 'recessie', die gepaard ging met een snel groeiende werkeloosheid en een verslechtering van de levensomstandigheden leidde tot een wijd verspreid 'no future' gevoel. Het mislukken van het kabinet Den Uyl, dat de verzilvering had moeten zijn van wat links in de jaren zestig en zeventig aan terrein had gewonnen, maakte duidelijk hoe klein de marges van linkse politiek binnen de kapitalistische verhoudingen waren. De economische herstructurering en de ideologische aanval van neo-liberale en neo-conservatieve stromingen op de verzorgingsstaat, betekende een rechtstreekse aanval op de machtsbasis van links. De jaren '80 vormden de omslag van de 'ontspannen maatschappij' van de jaren zeventig naar de 'no-nonsense' maatschappij van de jaren '80 en '90. Links raakte het politieke initiatief kwijt.

Van niet te onderschatten invloed is de tweede feministische golf geweest. Haar kritiek op het onpersoonlijke, hierarchische en autoritaire karakter van linkse politiek, kreeg veel weerklank binnen de soeiale bewegingen. Feministische ideeen over het persoonlijke van de politiek, over het belang van subjectiviteit, over horizontale structuren en basisdemocratie werden deels overgenomen in de sociale bewegingen. Niet dat het allemaal koek en ei was, De feministische ideeen zorgden en zorgen voor veel confrontaties op politiek en persoonlijk niveau binnen links en radicaal-links. Vooral het feit dat seksetegenstellingen zich niet laten reduceren tot de klassentegenstelling, produktie- verhoudingen of anderszins een afgeleide waren, heeft een blijvend gat geslagen in de politieke concepten waar links de gehele werkelijkheid mee dacht af te dekken. Maar feministische ideeen en praktijken voegden wel een extra dimensie toe aan het geheel van radicale, anti-autoritaire en autonome ideeen en praktijken binnen de bewegingen.

Zonder de illusie te hebben dat dit een volledige verklaring is, zijn dit in ieder geval wel een aantal belangrijke processen geweest, die de ontwikkeling van de sociale bewegingen, en de daaruit voortkomende radicale actiebeweging hebben beinvloedt. Grof gezegd kwam het erop neer, dat de politiek van linkse partijen en vakbonden ongeveer net zo onderdrukkend en uitzichtloos werd gevonden als de grootheden staat en kapitaal. Een mengelmoesje van ideeen en ervaringen van het decennium daarvoor, tegen de achtergrond van een doemdenkerige tijdgeest, vormden de katalysatoren van de beweging. Het ging niet in eerste instantie om materiele status, welvaart, sociale zekerheid, of wat dan ook. Het ging om een dak boven je hoofd, zelfontplooiing, ruimte om te leven, om een zelfbepaald leven te leiden. Speculanten, kerncentrales, politieke partijen, kernwapens, de politie, het leger en de burgers werden als evenzovele bedreigingen voor dat zelfbepaalde leven gezien. Het ging om het hier en nu en alles dat in de weg leek te staan, was de vijand, de boze buitenwereld. Er was geen behoefte aan diepgaande verhandelingen over een mogelijk paradijselijke toekomst in het jaar twintigduizend-zoveel, geen zin om je te laten ophouden door allerlei tactische en strategische beslommeringen, politiek gemanoevreer. De wereld was klote, of ging op z'n minst binnen afzienbare tijd naar de klote, dus wilden we volop genieten van de tijd die ons nog restte. We waren het wachten op de revolutie beu, we wilden hier en nu concrete zaken bewerkstelligen, we wilden ons niet langer zelf wegcijferen vanwege de zogenaamde 'objectieve voorwaarden' die volgens deze of gene theorie nog niet bereikt waren om te mogen doen wat we wilden. Subjectiviteit en individualiteit waren belangrijker dan de 'objectieve klassenposities'. De autonome beweging was een mozaiek. Elke poging om er een eenduidige mening of doel aan te verschaffen, is tot mislukken gedoemd. De beweging was een grabbelton vol ideeen, initiatieven, mogelijkheden en invullingen. Voor elk wat wils. Dat nu was lange tijd precies de aantrekkingskracht en de creativiteit van de beweging. Het was net zo makkelijk om aan te haken als af te haken. Als iets je aantrok, als je iets zag zitten, sprong je erin en deed voor onbepaalde tijd mee. Tevens bepaalde deze diversiteit haar interne dynamiek. De beweging stond bol van de spanningen. Spanningen die inherent zijn aan een dergelijke post-moderne beweging. Wat er aan structuren bestond, had voornamelijk een pragmatisch oogmerk. De kraakbeweging was bijvoorbeeld in buurten georganiseerd, er waren stedelijke overleggen, kraakspreekuren en dergelijke. De beweging kende in die zin wel degelijk een soort infrastructuur, maar die was wel gebaseerd op autonomie, op vrijblijvendheid en voornamelijk praktisch gericht. Natuurlijk werd er ook heel wat inhoudelijk afgediscussieerd: over het perspectief van de strijd, over de te voeren strategie. Maar precies hier gold de autonomie, voor groepen en voor individuen. En autonomie, het 'eenheid in verscheidenheid', bleek niet de toverformule te zijn, om autoritaire structuren te voorkomen, om basisdemocratisch te werk te gaan. 'Autonomie' bleek, bij gebrek aan structuren en een gemeenschappelijk doel, eerder een versluierend begrip. Fundamentele spanningen tussen autonomie en collectiviteit, vrijheid en vrijblijvendheid, hoe democratisch met verschillen om te gaan, werden niet opgelost. Autonomie bleek naar binnen toe verlammend te kunnen werken en als een dekmantel voor machtsposities te dienen. Zoals de beweging een waaier was, waaierde dus ook alle verschillende stromingen verschillende kanten uit. Toch bleef er lange tijd wel een soort van gezamenlijkheid bestaan, een betrokkenheid op elkaar. Vaak uitte zich dat op symbolische punten, als er weer eens een grote blokkade, demonstratie, ontruiming, bezetting of wat dan ook was.

Ondanks haar ogenschijnlijke openheid, als een waaier van initiatieven waar mensen aan mee konden doen, was de beweging tegelijkertijd ook gesloten. Leek het in de hoogtijdagen daar niet erg naar, omdat er zoveel mensen bij betrokken waren, duidelijk was al wel, dat het eigenlijk om een vrij selecte groep mensen ging. Jong, blank, werkeloos, een meerderheid van mannen, gezond. Ook de duidelijke eigen subcultuur vormde zowel een afsluiting als een identificatie. Er gold een matrix van ongeschreven codes en normen, die de grens trok tussen beweging en buitenwereld. Maatschappelijk was de beweging in feite behoorlijk geisoleerd. Het perspectief dat ze te bieden had, in het hier en nu, was voor niet zoveel mensen weggelegd. De beweging was bijvoorbeeld een werkelozen- beweging. Het is gewoon een simpel feit dat veel tijd en energie in een heleboel zaken gestoken konden worden omdat de meeste mensen baas waren over eigen tijd. Er werd door velen vreselijk hard gewerkt, zelfuitbuiting was heel normaal, maar betaald werk was een vloek. En als er al geld werd verdiend in de eigen bedrijven, ging dat naar goede doelen en uitbreiding van de infrastructuur. Een betaalde baan was iets dat op een andere planeet thuishoorde. Op mensen die een baan hadden werd min of meer neergekeken. Dat was immers een teken dat je in de maatschappij meedraaide, dat je je liet uitbuiten, dat je een slaaf was. Dat er mensen bestonden, die het leven van een uitkering niet als een wenkend perspectief zagen, ging er bij ons niet in.

Maar ook structureel gezien was het hele ritme van de beweging nauwelijks geschikt voor iemand met een betaalde baan, of bijvoorbeeld kinderen, of een handicap. Algemener gesteld, vielen grote delen van het leven niet binnen het blikveld van de beweging. De pretentie, dat het ons om alles ging, het politieke, het persoonlijke, de hele maatschappij, was een spiegel die we ons zelf graag voorhielden, maar had in de loop der jaren minder en minder van doen met dat hele leven, alle facetten van het leven zoals dat zich afspeelde buiten onze eigen veilige kringen van het grote gelijk. Het alternatieve leven in de vrijplaatsen gaf misschien de illusie dat we ons konden onttrekken aan de afgewezen maatschappij. Het gaf de illusie dat ons alternatief een echt alternatief was, dat alleen maar hoefde te worden ingevuld door al die beklagenswaardigen die zich nog niet hadden weten te onttrekken aan het verderfelijke kapitalistische en patriarchale systeem. Maar ze kwamen maar niet.

Gelukkig waren er nog genoeg schuldigen om te kruisigen. De burgerlijke media bijvoorbeeld, of de vervreemding, of de repressie. Dat er ondertussen in de maatschappij zich heel wat veranderingen hadden voltrokken, deden we schouderophalend af. Niks nieuws onder de zon. Dat inmiddels heel wat mensen ons schouderophalend afdeden, niks nieuws onder de zon, ontging ons.

Paviljoen zes

Helemaal volledig ontging het ons trouwens niet. Er was een voortdurend spanningsveld aanwezig tussen degenen die het eigen circuit als doel zagen en degenen die het meer als infrastructuur voor een offensieve politiek zagen. Het verschil tussen het wegtrekken uit de maatschappij, of juist actief in de maatschappij staan. Het was de vraag naar het politieke van de beweging. De beweging was geen politieke beweging in de zin dat er een omlijnde ideologie was die door velen gedragen werd, dat er overeenstemming was over de te volgen strategie, dat er een organisatorisch verband bestond. De beweging was er wel en tegelijk ook niet. Het was meer een soort culturele onderstroom die als uitvalsbasis diende voor uiteenlopende politieke initiatieven. Er is dan ook op z'n hoogst sprake van verschillende politieke initiatieven die zich binnen de context van de beweging konden ontwikkelen. Het is die context die ze met elkaar gemeen hebben. Tussen de groepen die het primaat bij de politiek legden, waren de meningsverschillen dan ook niet van de lucht. Discussies concentreerden zich op vormen van organisatie, analyses over 'het' systeem, actiemiddelen -- de geweldsdiscussies, verbreding, actiedoelen en dergelijke. Maar in de praktijk kwam het erop neer dat iedereen gewoon zijn eigen gang ging. Rond de bewegingsthema's - kraken, kernenergie, anti-militarisme, seksisme, later apartheid en anti-fascisme -- voerde iedereen zijn of haar eigen acties. En dat bleef spanningen opleveren. Zoals hierboven al beschreven, was de leuze 'eenheid in verscheidenheid' makkelijker gezegd dan gedaan. In de 'verscheidenheid' slaagden we buitengewoon goed, maar die eenheid, die moest je toch met een lampje zoeken. Mensen die een geweldloze blokkade organiseerden, konden zich de haren wel uit de kop trekken, als de zogenaamde 'beugelbrigade' (vernoemd naar een bekend biermerk) ter plekke haar eigen rel organiseerde.
'Je kunt mij niet voorschrijven wat ik wel en niet mag doen, wie denk je wel dat je bent, het Centraal Comite soms', was vaak de autonome ideologie in een notedop. Omgekeerd werden radicalere groepen horendol van de distancieringen waarin gegrossierd werd en de verwijten dat zij het zouden verpesten voor de anderen. Het paradoxale was dat de felheid van de reacties juist voortkwam uit het ondefinieerbare gevoel toch bij elkaar te horen. Dat pakweg de Christen-democratische jongeren ons niet met betraande ogen en een brok in de keel omhelsden omdat ze zo verrukt waren over onze strijdvormen, vonden we nooit echt bezwaarlijk. Maar kritiek uit eigen kringen, dat was dodelijk. Het idee van autonomie, als alternatief voor de hierarchische en autoritaire partijen en vakbonden, bleek bij afwezigheid van een enigszins samenhangend idee over strategie en perspectief, steeds meer intern afgrenzend te werken. 'Muesli-bol' was de solidaire omschrijving van een meestal langharig medemens op sandalen dat wierookstaafjes tegen kernraketten inzette. 'Stond de deur van paviljoen zes weer open', was de even solidaire reactie op een leren jack dat in het kader van de strijd tegen het fascistische smerisapparaat een nietsvermoedende stadswacht naar de strot vloog, die per ongeluk in de nabijheid van een demo tegen het VS-imperialisme was terecht gekomen. We bakten er soms een aardige karikatuur van, zo met elkaar. We hadden er vaak enorme lol in, maar zagen, tussen de sterke verhalen door, niet dat steeds meer mensen een stapje terugdeden, eens om zich heenkeken en voorzichtig de mogelijkheden van een zinvol plekje buiten het hectische bewegingsleven onderzochten. Typerend was ook dat de discussies zich eerder op de gebruikte middelen concentreerden, dan op de doelen, de inhoud. De mate van radicaliteit werd voornamelijk afgemeten aan de hoeveelheid bivakmutsen die je per jaar versleet.

De geneugten van het leven in de bewegingswereld waren ook niet onverdeeld gelukkig. Binnen de beweging werd steeds vaker de vraag gesteld hoe bevrijd dat zelfbepaalde leven van ons nu eigenlijk was. Ook hier bestond weer een spanningsveld. Aan de ene kant was er een soort arrogante houding, dat wij het allemaal zoveel beter wisten en deden dan de boze buitenwereld. Aan de andere kant stond de beweging vol van autoritaire types, seksisme, machisme, bonzengedrag en botheid. De beweging had dan wel de leuze 'het persoonlijke is politiek' omarmd, en verleende ook anderszins lippendiensten aan feministische ideeen, praktisch stelde het meestal niet zoveel voor. Alle gepraat over basisdemocratie, wat zo vaak omslaat in pure retoriek, zou eens vanuit deze invalshoek bekeken moeten worden. Die hele ideologie van dat wij beter met elkaar omgaan, het leven in tentenkampen, geweldloze actie, massaliteit, het is allemaal uiterst functioneel in het beeld dat wij het Goede zijn. We zijn ook wel goed, we hebben ook gelijk, en zijn ook vernieuwend, maar het is in werkelijkheid natuurlijk ook een beerput van ruzies, meningsverschillen die niet uitgesproken worden, hierarchische tendensen, frustraties, eenzaamheid, verliefdheid, leuke jongens aan de haak slaan, meiden versieren, net doen alsof je niet seksistisch praat en denkt. lemand van de persgroep zal zijn eigen mening geven, een junk gaat er met de kas vandoor, een aantal jongens is 's avonds zat, ja enkelen zullen aan de rand van het weiland liggen te kotsen, een aantal vrouwen zal zwanger worden en op het tentenkamp zullen overwegend blanken zijn. Laten we dus alsjeblieft geen mooi weer spelen bij grote acties.' viel er te lezen in de Bluf! na een Woensdrecht-actie.

Qua symboliek was een van de mooiste confrontaties die rond de mijnwerkersstaking in Engeland. Mensen uit bewegend Nederland bemoeiden zich ermee en zorgden ervoor dat mijnwerkers-gezinnen naar Nederland konden komen om wat bij te komen. De beweging schrok zich rot. Solidair zijn met mensen die knokken voor het behoud van hun werk, smerig, zwaar werk? De meesten snapten er niets van. Het ontsnapte geheel aan ons voorstellingsvermogen, terwijl we toch de pretentie hadden de verbeelding aan de macht te gaan brengen. Omgekeerd stonden ook de mijnwerkers wantrouwend toe te kijken, hoe een hanekam er met hun bloedjes van kinderen van door ging. En dan 's avonds een benefiet in een vochtige kelder met optredens van de Ex. Menig mijnwerker verslikte zich in het lauwe bier en je zag ze haast denken 'dan nog liever de mijnen in'. Tegelijkertijd ontstond er uit deze confrontatie tussen twee werelden een begin van wederzijds begrip en respect. Maar dat soort momenten kwamen steeds minder voor, naarmate de beweging zich terugtrok in haar 'vrije', maar voornamelijk veilige ruimtes.

De dooie vis

Typisch aan de autonome beweging was ook, dat ze altijd achter massabewegingen aan holde, in een poging die bewegingen te radicaliseren. Misschien was het kraken het enige echt eigene van de beweging, voortkomend uit haar eigen geschiedenis, haar eigen belangen. De radicaliteit van de kraakbeweging, zat in de onmiddellijke oplossing van problemen. Had je geen dak boven je hoofd, dan kraakte je gewoon zo'n dak. Die oplossing werd haast automatisch overgeplaatst op andere gebieden van maatschappelijke strijd, maar het bleken inderdaad andere gebieden te zijn. Het sluiten van een kerncentrale was toch ietsje ingewikkelder dan het kraken van een huis. Het stoppen van het militarisme werd ook niet direct bereikt door het bezetten van een bunker. De ruiten van een pornoshop insmijten maakte geen einde aan seksisme. Achteraf kun je zeggen, dat de woningnood, de betaalbaarheid van woningen, het beschikken over je eigen omgeving, ook niet werd opgelost door kraken. Maar kraken was voor een selectieve groep mensen wel een directe oplossing, dat het geloof in directe actie stimuleerde. Die ervaring werd ingebracht in de vele sociale strijden van de jaren '80, en radicaliseerde de strijd. De successen, het onmiddellijke resultaat, was echter een stuk minder te peilen dan een geslaagde kraakactie. Aan de directe acties werd ook steeds vaker een grens gesteld door politie en justitie, die na de overrompeling in de jaren '80, in hoog tempo materieel en tactieken hadden gemoderniseerd.

De kraakbeweging was inmiddels over haar hoogtepunten heen en voornamelijk een anti-ontruimingsbeweging geworden. Het werd een beweging die soms zijn eenheid hervond bij de gratie van de ontruimingen die juist tegengehouden moesten worden. Een eenheid die echter vaak meer berustte op een militair dan een politiek karakter. De bejubelde en betreurde drama's van de Marienburcht ('we hebben de dooie vis maar te slikken'), de Tesselschadestraat ('we zijn er weer') en Wolters Noordhoff zijn daarvan goede voorbeelden. De argumentatie sprak boekdelen: 'alleen als ze doorgaan ons bestaan onmogelijk te maken zijn de vernielingen zinloos geweest.'

De anti-kernenergiebeweging is al veel langer niet meer wat die geweest is. Ondanks de tienduizenden mensen bij blokkades ging Dodewaard niet dicht. Daarna probeerde de radicale beweging het brede verzet tegen de komst van kruisvluchtwapens te radicali- seren. In die periode kwam intern langzaam een discussie op gang over deze praktijk. Het ging er daarbij niet zozeer om, inhoeverre radicaliteit van actiemiddelen wel of niet zinnig is. De vraag werd gesteld of het doel wel zo zinnig was. 'Radicaliscren tot wat', was de vraag die gesteld werd. 'Lopen we niet alweer achtcr een brede beweging aan in de hoop die te radicoliseren. Moeten we niet eerst onze eigen doelen er, analyses stellen en daar politiek op maken.' Voorzichtig werd gewezen op het feit, dat er een gigantische economische en maatschappelijke herstructurering aan de gang was, die misschien wel belangrijker zou zijn voor de toekomst en mogelijkheden van een autonome, radicale politiek, dan het probleem van die 48 kruisraketten.

Er werd gewezen op het feit: dat het verkeerd ging met de autonome beweging, maar berichten in de 'burgerlijke media' en soms de eigen media over het groeiende isolement werden honend weggelachen. We hadden immers het gelijk aan onze kant. Het klopte ook wel, we hadden op zich nog steeds gelijk, maar dat eigen gelijk was eigenlijk alleen nog maar te vinden achter de tap van het lokale kraakkafe. Dat ook daar steeds minder mensen te vinden waren, had ons tot nadenken moeten stemmen. De afstand tussen ons dagelijks leven en dat van andere mensen, nam steeds grotere proporties aan. Maar dat zagen velen toch in eerste instantie als het probleem van die andere mensen, niet als het onze.

Wat er eind jaren '80 nog over was van de beweging, deed nog het meest denken aan een woestijn. Her en der oasen van hoop, maar verder overheerste de fata morgana's en de dorre vlakten. Steeds minder mensen, een enorme interne verdeeldheid en weinig gezamenlijke discussie. De beweging is tegen die tijd nauwelijks meer te herkennen aan haar inhoud en doelen. Een militant uiterlijk is het meest zichtbare: bivakmutsen, leren jassen, zwarte vlaggen en de rituelen van barricades en stenen bij ontruimingen. 'De palestijnensjaals en de helmen bedekken ook onze motieven, een zwarte vlag is niet voldoende om het verband tussen metro en woningnood duidelijk te maken', het was allemaal al eerder geschreven, maar de beweging was desondanks alleen maar interner gericht geworden. Weggedoken achter dichtgelaste kraakkroegen en -panden werd de komst van de vijand afgewacht.

Het drama van Arnhem

De discussies, die aan het einde van de jaren '80 wel gevoerd werden, concentreerden zich op anti-apartheid en anti-racisme. Daarnaast waren er pogingen om de restanten van de beweging een enigszins politieke samenhang te geven. Een belangrijk moment daarin was eind '87 het 'Kongres van Arnhem'. Een haast ultieme poging om de diversiteit van de beweging toch een gezamenlijke richting te geven. Maar het 'Kongres van Arnhem' werd het 'Drama van Arnhem'. Het - geselecteerde - gezelschap vond elkaar in een gedeeld verleden en een ongedeelde toekomst. Tegenstellingen die al veel langer bestonden kwamen in verscherpte vorm naar voren. Al tijdens de voorbereiding van het Kongres ontstond er een breuk tussen de mensen die voornamelijk wilden praten over de praktijk van de acties van de beweging van de afgelopen jaren en hoe die te verbeteren en degenen die behoefte hadden aan een theoretische verdieping en analyse. De laatsten zetten het Kongres door, dat zich zou concentreren rond de begrippen patriarchaat en imperialisme. 'Het doel van het congres was voor ons niet 'alles wat beweegt' weer eens bij elkaar te krijgen, maar had een duidelijk inhoudelijk doel, namelijk onszelf te organiseren': het bijeen brengen van die mensen, die een revolutionaire politiek willen ontwikkelen en daarbij over een aantal thema's die wij belangrijk vonden, wilden discussieren. We hebben er daarom bij de voorbereiding voor geknokt een enigszins samenhangende visie naar buiten te brengen, zodat voor andere mensen duidelijk zou zijn waar het over zou gaan en zodat mensen zouden worden gemobiliseerd op de politieke inhoud. We hebben hiermee geprobeerd de bestaande normen en codes van de 'beweging' te doorbreken en ook verbindingen naar mensen en groepen daarbuiten te leggen.', aldus de Kongres-voorbereidingsgroep.

Voor veel anderen vormde de politiek zoals die rond het Kongres werd geprobeerd te formuleren geen perspectief. 'Door onze acties te formuleren als aanzet tot een revolutionair proces forceer je een breuk met het verleden. Onze strijd tegen het apartheids- regiem, het patriarchaat, woningnood/speculatie wordt Niet bepaald door het belang van deze strijdpunten voor het systeem, maar door onze betrokkenheid bij die onderwerpen. Vanuit betrokkenheid gingen mensen acties opzetten en bepaalden ze hun strategie. ledereen die ook een betrokkenheid voelde bij het onderwerp kon aanhaken. Een allesomvattende theorie over onderdrukkingsverhoudingen was daar niet voor nodig. Deze manier van werken brengt met zich mee dat vaak het wiel opnieuw uitgevonden moet worden. Ook worden er vaak fouten gemaakt bij het inschatten van het belang van een bepaald project voor het systeem of zijn we politiek onduidelijk als we actie voeren tegen een bepaalde maatregel of bepaald actiedoel. Het is echter een nog grotere fout om de conclusie te trekken dat we niet meer actief moeten zijn vanuit een bepaalde betrokkenheid bij een strijdpunt, maar alleen vanuit een allesomvattende theorie, projecten die belangrijk zijn binnen de herstructurering van de kapitalistische economie aan te vallen.' (uit: De Zwarte)

De verschillende zienswijzen bleven onverbiddelijk tegen over elkaar staan. In de campagne tegen Shell, de laatste grootschalige 'acte de presence' van de radicale beweging, bestaan al die verschillende lijnen dan ook weer naast - en soms, vaak - tegen over elkaar. SUZA, RARA, Radicale Anti-Shell-groepen, en vele groeperingen, individuen, die op hun eigen manier iets tegen apartheid willen doen, storten zich op het politieke 'hot issue'. De discussie over de 'herstructurering van de beweging' bleef ondertussen voortmodderen. De Bluf!, het meest spraakmakende huisorgaan van de beweging en voor velen lange tijd een belangrijk ijkpunt, stopte ermee. Reden: het gebrek aan spraakmakende acties. Het stoppen van de Bluf! is veelzeggend, het markeerde het einde van een periode. In eigen bewoordingen stelde de Blup dat met het verdwijnen van acties de pijler onder het blad is weggevallen. Geen acties, geen nieuws, geen achtergronden, geen discussie. 'Als stimulerende acties niet meer gecoverd kunnen worden, blijven alleen repressie en wereldwijde onderdrukking over als thema's....' Het karakteriseert misschien wel het beste het beperkte politiek-begrip van de beweging en haar blad. Maar misschien nog meer de beperkte opvatting van wat een politieke praktijk zou kunnen inhouden. De beweging was een actie-beweging, alles draaide daar om heen.

Discussies die in het verlengde van het Kongres ontstonden, concentreren zich op de noodzaak van een eigen analyse, perspectief en organisatie van de autonome beweging, en tegelijkertijd op de noodzaak van verbreding. Er wordt meer en meer gehamerd op de om ons heen veranderende maatschappelijke verhoudingen: het proces van economische herstructurering, de europese eenwording, de inzet van nieuwe technologieen en andere actuele ontwikkelingen. Voorzichtig wordt geprobeerd een enigszins samenhangende analyse te maken van de gebeurtenissen van de afgelopen jaren, er wordt gezocht naar nieuwe perspectieven voor radicale politiek. En het is duidelijk dat die niet voor het opscheppen liggen. Op alle terreinen is links op de terugtocht. De val van de muur, het stuklopen van de sociaal-democratie, de algehele verrechtsing van de maatschappij, de straffe bezuinigings- en no nonsense-politiek denderen als een wals over de maatschappij heen. De radicale beweging, of wat daar nog van over is, weet er geen raad mee. Bij de talloze sociale conflicten uit die jaren werd meestal vanaf de zijlijn toegekeken, zwijgend. Slechts een enkele maal, als het de beweging zelf raakt, zoals met de voordeurdelerskorting, wordt er wat actie gevoerd, verder is het angstaanjagend stil. Het opkomend racisme en fascisme en het vluchtelingenbeleid worden de nieuwe speerpunten van de beweging. De vraag naar nieuwe vormen en een nieuwe inhoud van radicale politiek wordt daar echter niet mee beantwoordt.

De beweging is definitief versplinterd. Er zijn nog heel wat initiatieven, maar de samenhang, die er in de jaren '80 ondanks de aanwezige tegenstellingen wel was, ontbreekt nu. Er zijn veel groepjes, die zich op een terrein hebben gespecialiseerd en daar met te weinig tijd, te weinig mensen en te weinig middelen proberen nog iets voor elkaar te boksen. Er zijn flink wat bedrijven en bedrijfjes overgebleven, die vanuit politieke ideeen proberen vormen van zelfbeheer en verantwoorde produktie na te streven. Anderen hebben zich definitief ingegraven in subculturele spelonken, hebben de maatschappelijke strijd afgezworen en proberen, als vanouds, in teruggetrokken gebieden een persoonlijk paradijs op aarde na te streven, hun eigen alternatief te leven. En velen, heel veel, zijn afgehaakt, hebben de beweging achter zich gelaten. Met afhakers heeft de beweging nooit raad geweten. Het had een sterk alles-of-niets element in zich. Je draaide volledig mee, of niet. Dat heeft voor een groot gedeelte het maatschappelijke isolement bewerkstelligd. In plaats van een verbreding, mensen werkzaam op diverse maatschappelijke terreinen, maar wel verbonden door gemeenschappelijke idealen en organisatievormen, versmalde de beweging en dreigt in de nog hardere jaren '90 geheel van het politieke podium te verdwijnen.